• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/40

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

40 Cards in this Set

  • Front
  • Back
vraagfunctie
geeft de wiskundige relatie weer tussen de van een goed A gevraagde hoeveelheid en de vraagdeterminerende factoren.
vraagschaal
geeft in tabelvorm weer hoeveel een consument bereid is van een bepaald goed te kopen tegen diverse hypothetische prijzen, in de veronderstelling dat alle andere vraagdeterminanten constant blijven.
monetaire vraag
het bedrag dat de consument bereid is bij diverse hypothetische prijzen aan de aankoop van een goed te spenderen, in de veronderstelling dat alle andere vraagdeterminanten constant blijven.
speculatieve vraag
prijsstijging zet de consument tot extra aankopen aan, juist omdat hij in de toekomst een nog hogere prijsstijging verwacht

abnormale vraagreactie (normaal: vraag inverse relatie met prijs)
Veblen-effect
bij prijsstijging worden de goederen meer gekocht, juist om de medeburgers te tonen dat men zich dure producten kan veroorloven

abnormale vraagreactie
Giffen-effect
Arme mensen zullen bij stijging van de prijs van het meest benodigde goed, besparen op het voor hen minder benodigde goed, zodat ze dit kunnen compenseren met meer van het meest noodzakelijkste goed. (vb. brood en vlees)
consumentensurplus
het verschil tussen het totale monetaire nut verbonden aan de aankoop van een aantal eenheden van een goed en de ervoor betaalde som
collectieve vraag
men verkrijgt dit door aggregatie van individuele vraagcurven.
Het betreft een horizontale sommatie.
wanneer verschuift de vraagcurve?
wanneer andere vraagbeïnvloedende factoren dan de prijs wijzigen

voorbeelden:
-preferenties van de kopers
-inkomen
-prijzen van andere goederen
-prijsverwachtingen voor de toekomst
prijselasticiteit van de vraag
is gelijk aan de relatieve verandering in de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed gedeeld door de –in principe infinitesimaal kleine –relatieve verandering in de prijs van het betrokken goed, die tot de hoeveelheidwijziging aanleiding gaf, waarbij alle andere vraagdeterminerende factoren gelijk blijven.

Men gebruikt dit om de gevoeligheid van de vraag voor prijswijzigingen te analyseren.
soorten prijselasticiteit van de vraag
-puntelasticiteit
-boogelasticiteit
puntelasticiteit
als de berekening van de elasticiteit op een oneindig kleine wijziging in de prijs berust
boogelasticiteit
in de praktijk is het dikwijls niet mogelijk met infinitesimaal kleine prijswijzigingen te werken, omdat dat veronderstelt dat men de prijsvraagfunctie in wiskundige vorm voldoende accuraat kan vastleggen.

Dan berekent men de boogelasticiteit.
waarvan hangt de omvang van de prijselasticiteit af?
-aard van de betrokken producten
-al dan niet voorhanden zijn van substitutieproducten
-omschrijving van het goed
-tijd (op lange termijn meestal groter wegens ontstaan meer substitutiegoederen)
substitutie-effect
de vervanging van relatief duurder geworden producten door relatief goedkopere producten;

kan vastgesteld worden op de vraagcurve bij constant reëel inkomen
inkomenseffect
geeft de wijzigingen in de gevraagde hoeveelheid weer veroorzaakt door de wijziging in het reële inkomen, die op haar beurt een gevolg was van de prijswijziging, maar nu in de veronderstelling dat de prijsverhoudingen ongewijzigd blijven.
participatie-effect
wanneer consumenten, die voordien aan andere goederen de voorrang gaven, door een prijsdaling gelokt, het goed beginnen aan te kopen;

het treedt pas in werking bij een bepaalde prijs
gevolgen substitutie- en inkomenseffect voor de vraag
normale goederen: daling van de vraag bij prijsstijging, stijging van de vraag bij prijsdaling

bij sommige producten omgekeerde inkomenseffecten: Vebleneffect, Giffeneffect (bij Giffeneffect overweegt het omgekeerde inkomenseffect op het substitutie-effect)
Wet van Engel
bij stijgend inkomen nemen de uitgaven voor voedsel wel toe, maar het aandeel ervan in het totale consumptiepakket daalt;

de rijkere consument geeft meer uit aan duurzame consumptiegoederen en dienstverleningen
inkomenselasticiteit
geeft de verhouding weer tussen de relatieve wijziging in de gevraagde hoeveelheid van een goed en de - in principe infinitesimaal kleine - relatieve verandering in het (beschikbaar) inkomen die de vraagwijziging veroorzaakte;
er wordt verondersteld dat de andere vraagdeterminanten constant zijn
absoluut inferieure goederen
de vraag daalt naarmate het budget van de consument toeneemt, omdat hij ze substitueert door duurdere goederen, waaraan hij een hoger nut toekent, maar die hij zich met het lager inkomen niet kon veroorloven.

De inkomenselasticiteit bij inferieure goederen is derhalve negatief. (bv. chicorei)
substitutiegoederen
vormen alternatieven voor het bevredigen van een bepaalde behoefte.

Wanneer derhalve de prijs van het ene product toeneemt, stijgt de consumptie van het andere product omdat het in prijs toegenomen goed wordt vervangen door het thans relatief goedkopere.
complementaire goederen
gezamenlijke consumptie van beide goederen is noodzakelijk met het oog op het verkrijgen van een bepaald nut;

daling in de consumptie van de ene leidt tot een afname van de consumptie van de andere (niet noodzakelijke met dezelfde intensiteit)
kruisprijselasticiteit
de gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid van een goed voor de prijswijziging van andere producten;

de verhouding van de relatieve wijziging van de gevraagde hoeveelheid van het ene goed en de -in principe infinitesimaal kleine- relatieve prijswijziging van een ander goed, die tot de wijziging in de gevraagde hoeveelheid van het ene aanleiding gaf
bandwagon effect
consumenten met opvallend consumptief gedrag (trendsetter) en mensen die deze nieuwe consumptietrends willen volgen.

Zodra de nieuwe consumptietrend algemeen verspreid is, gaan de trendsetters nieuwe consumptievormen ontwikkelen om zich opnieuw van de rest van de bevolking te differentiëren.
conspicuous consumption
opvallend consumptief gedrag met de bedoeling afgunst op te wekken
positionele goederen
bepaalde goederen ontlenen hun waarde juist aan het feit dat slechts enkelen ze kunnen bezitten.
marginaal of grensnut
de wijziging die optreedt in het totale nut van de consument wanneer hij één –in principe infinitesimaal kleine –eenheid aan zijn consumptie toevoegt.
totaal nut
de mate waarin de consument door het consumeren van een aantal eenheden van het betrokken goed zijn behoeftebevrediging verhoogt
Eerste wet van Gossen
stelt dat bij toename van het aantal geconsumeerde eenheden, het marginale nut ervan afneemt.

Met andere woorden, het totale nut kent een degressief stijgend verloop.
Tweede wet van Gossen
het marginale nut van de laatste geldeenheid die de consument aan de onderscheiden goederen uitgeeft, moet gelijk zijn.

Anders: de egalisatie van het grensnut van het geld in al zijn bestedingsmogelijkheden.
beleggingstrategie
de keuze tussen de diverse financiële activa
liquiditeit
heeft betrekking op de mate waarin, de snelheid waarmee en de kosten waartegen men het uitgezette kapitaal weer in kasgeld kan omzetten
liquiditeits- of geldvraag
hoeveel van het vermogen een huishouding in giraal of chartaal geld zal aanhouden

drie motieven
-transactiemotief
-voorzorgsmotief
-speculatiemotief
transactiemotief
betreft de hoeveelheid geld die men aanhoudt om de lopende uitgaven te financieren
voorzorgsmotief
ingegeven door de vrees voor onverwachte uitgaven
speculatiemotief
betrekking op de optimale allocatie van de beleggingen in de tijd, inspelend op de schommelingen in interesten

-beleggingsspeculatie: beleggen op lange termijn wordt uitgeteld wanneer intereststijgingen verwacht worden, en omgekeerd
nominale veiligheid
de zekerheid dat men na afloop van de beleggingstermijn het belegde geld nominaal terugkrijgt;

hangt af van:
-financiële sterkte en betrouwbaarheid van de huishouding die kapitaal vraagt
-natuur van het beleggingsobject zelf
reële veiligheid
de zekerheid dat men na de beleggingstermijn minimaal de aanvankelijk uitgezette hoeveelheid koopkracht kan behouden.

Daarvoor zijn het rendement en de inflatie bepalende variabelen.
rendement van een belegging
twee aspecten:
-het inkomen dat de belegging oplevert
-resultante van de waarde-evolutie van het betrokken financiële activum.