Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
57 Cards in this Set
- Front
- Back
De taxonomie van het geheugen
Ten eerste
|
moet je op het goede moment aandacht hebben besteed aan de locatie; die moet zijn opgeslagen, niet zijn vergeten,
en bij bv het ophalen van de fiets worden herinnerd; en deze herinnering moet niet verward worden met die van alle andere dagen waarop je je fiets parkeerde. |
|
Opdelingen van geheugen: |
-Het eerste aspect op grond waarvan het geheugen op te delen is, is tijd.
-Een tweede aspect op grond waarvan het geheugen kan worden opgedeeld is het soort informatie dat wordt opgeslagen en de manier waarop het onthouden hiervan getest wordt. |
|
Het eerste aspect op grond waarvan het geheugen op te delen is, is tijd.
|
1. sensorische geheugen, |
|
1. sensorische geheugen
|
geluid blijft hangen in het echoïsche geheugen, beeld in het iconische geheugen.
Dit ‘geheugen’ lijkt weinig meer dan het even actief blijven van perceptuele representaties, en kan beter beschreven worden als een aspect van het waarnemingssysteem dan als het geheugenonderdeel. |
|
2. werkgeheugen, ook wel kortetermijngeheugen (KTG)
De tweede stap is het werkgeheugen, ook wel kortetermijngeheugen (KTG) genoemd. In het werkgeheugen blijft een kleine hoeveelheid informatie actief gedurende een beperkte tijd, namelijk |
zolang er aandacht aan besteed wordt. |
|
3. langetermijngeheugen (LTG).
|
opgeslagen is maar op dit moment niet actief is in het werkgeheugen. |
|
Een tweede aspect op grond waarvan het geheugen kan worden opgedeeld is het soort informatie dat wordt opgeslagen en de manier waarop het onthouden hiervan getest wordt.
Het belangrijkste onderscheid is dat tussen
|
1. declaratief en
1. Het declaratief geheugen bestaat uit alle herinneringen die bewust kunnen worden opgeroepen en geverbaliseerd; het weten wat er gebeurd is, of aan de hand is.
|
|
1. Het declaratief geheugen bestaat uit |
alle herinneringen die bewust kunnen worden opgeroepen en geverbaliseerd; het weten wat er gebeurd is, of aan de hand is.
|
|
|
de herinneringen die niet geverbaliseerd kunnen worden, maar die wel het gedrag beïnvloeden.
Dit neemt meestal de vorm aan van weten hoe we iets moeten doen. |
|
Een soortgelijk onderscheid is dat tussen het expliciete en impliciete geheugen, hoewel hier de nadruk niet ligt op het soort herinnering maar op hoe de herinnering getest wordt:
|
|
|
Meestal zal het declaratief geheugen expliciet getest worden en het niet-declaratief geheugen impliciet.
Binnen het declaratief geheugen wordt onderscheid gemaakt tussen
e s |
-het episodische geheugen voor gebeurtenissen (‘wat gebeurde er vorige week zondag?’) en -het semantische geheugen voor feiten (‘wat is de hoofdstad van Frankrijk?’).
Voor het niet-declaratieve geheugen bestaat geen algemeen geaccepteerde opdeling: meestal wordt klassiek en operant conditioneren eronder geschaard, het leren van vaardigheden, en priming, de neiging om een waarneming of actie gemakkelijker en sneller te kunnen verrichten als die herhaalt wat net gedaan is.
Het onderscheid declaratief/niet-declaratief geheugen is van toepassing op het LTG, en niet op het werkgeheugen. De inhoud van het werkgeheugen is per definitie rapporteerbaar en dus declaratief. |
|
Voor het niet-declaratieve geheugen bestaat geen algemeen geaccepteerde opdeling: meestal wordt wat er onder geschaard? |
-klassiek en operant conditioneren eronder geschaard, -het leren van vaardigheden, en -priming, de neiging om een waarneming of actie gemakkelijker en sneller te kunnen verrichten als die herhaalt wat net gedaan is.
Het onderscheid declaratief/niet-declaratief geheugen is van toepassing op het LTG, en niet op het werkgeheugen. De inhoud van het werkgeheugen is per definitie rapporteerbaar en dus declaratief. |
|
Het onderscheid declaratief/niet-declaratief geheugen is van toepassing op het LTG, en niet op |
het werkgeheugen.
De inhoud van het werkgeheugen is per definitie rapporteerbaar en dus declaratief. |
|
Werkgeheugen
|
een werkruimte waarin bewerkingen op informatie worden uitgevoerd en waar de resultaten van die bewerkingen tijdelijk worden ‘geparkeerd’.
Het uitvoeren en op elkaar afstemmen van de bewerkingen zouden de taak zijn van wat Baddeley de central executive noemt.
De tijdelijke opslag van de deelresultaten zou gebeuren in modaliteitspecifieke buffers.
Oorspronkelijk onderscheidde Baddeley twee buffers: |
|
De tijdelijke opslag van de deelresultaten zou gebeuren in modaliteitspecifieke buffers.
Oorspronkelijk onderscheidde Baddeley twee buffers: |
|
|
Baddeley beschrijft deze episodische buffer als |
een korte representatie van samengevoegde informatie uit de slaafsystemen.
Deze episodische buffer zou een bijzonder sterke verbinding hebben met het langetermijngeheugen en als een ‘schakel’ functioneren tussen werkgeheugen en LTG. |
|
|
wanneer er te veel informatie actief gehouden moet worden voor de fonologische lus of het visueel-ruimtelijke kladblok, kan de episodische buffer het teveel aan informatie opslaan.
Elk van deze buffersystemen heeft een beperkte capaciteit. De fonologische lus lijkt ongeveer drie seconden aan verbale informatie te kunnen opslaan in een soort auditieve code. Meestal wordt de capaciteit van de andere buffers geschat op ongeveer vier elementen aan informatie. |
|
Elk van deze buffersystemen heeft een beperkte capaciteit. De fonologische lus lijkt ongeveer drie seconden aan verbale informatie te kunnen opslaan in een soort auditieve code.
Meestal wordt de capaciteit van de andere buffers geschat op ongeveer |
vier elementen aan informatie. |
|
Het declaratief langetermijngeheugen
De belangrijkste factor bij opslag in het LTG is
|
de diepte van verwerking.
Dit is de hoeveelheid gedachten die gegenereerd wordt over de informatie op het moment van opslaan. Als weinig aandacht aan de informatie wordt geschonken, zal deze slecht worden onthouden.
De beste strategie om iets te leren is dan ook elaboratie: het bewust zo veel mogelijk associaties vormen bij wat geleerd moet worden. |
|
Hoe goed informatie is opgeslagen tijdens het leren (de opslag) is maar één van drie factoren die bepalen of informatie later herinnerd wordt.
De twee andere factoren zijn
|
het retentie-interval (de tijd tussen opslag en test), en het soort test.
Bij retentie-interval is vooral belangrijk hoe lang informatie onthouden moet worden: hoe langer het retentie-interval, hoe meer er vergeten zal worden.
Er kan tijdens het retentie-interval andere informatie worden geleerd die het opdiepen van de eerdere informatie verstoort (retroactieve interferentie). Hoe het geheugen getest wordt heeft ook grote invloed op wat er herinnerd wordt. Die invloed loopt met name via interferentie, zowel retroactieve als proactieve (het storende effect van oude herinneringen op ons vermogen om nieuwe herinneringen op te halen). Bij het herinneren is de opgave niet alleen om de juiste herinnering op te halen uit het geheugen, maar ook om alle ongevraagde herinneringen inactief te houden. |
|
Er kan tijdens het retentie-interval andere informatie worden geleerd die het opdiepen van de eerdere informatie verstoort (retroactieve interferentie).
Hoe het geheugen getest wordt heeft ook grote invloed op wat er herinnerd wordt. Die invloed loopt met name via |
interferentie, zowel retroactieve als proactieve (het storende effect van oude herinneringen op ons vermogen om nieuwe herinneringen op te halen).
Bij het herinneren is de opgave niet alleen om de juiste herinnering op te halen uit het geheugen, maar ook om alle ongevraagde herinneringen inactief te houden. |
|
Bij het herinneren is de opgave niet alleen om de juiste herinnering op te halen uit het geheugen, maar ook om |
alle ongevraagde herinneringen inactief te houden. |
|
Cues: een stukje informatie dat
|
specifiek geassocieerd is met de herinnering waarnaar wordt gezocht, en dat gebruikt wordt om het geheugen te onderzoeken.
Reproductietaken waarin de patiënt zelf herinneringen moet genereren, variëren in de mate waarin cues worden aangeboden.
|
|
|
vrije reproductie.
|
|
|
gecuede reproductie.
|
|
|
de stimulus zelf, dat is wat in herkenningstaken wordt gebruikt.
|
|
r
|
|
|
Interferentietheorie van vergeten:
herinneringen worden met de tijd moeilijker bereikbaar doordat |
we nieuwe herinneringen vormen die erop lijken.
Die interfereren vervolgens met de oude herinnering. Herinneringen verdwijnen dus niet, ze worden onbereikbaar.
Een alternatieve theorie van vergeten is dat herinneringen verdwijnen doordat ze uit elkaar vallen of overschreven worden. Deze theorie heet de vervalhypothese. |
|
Een alternatieve theorie van vergeten is dat herinneringen verdwijnen doordat |
ze uit elkaar vallen of overschreven worden.
Deze theorie heet de vervalhypothese. |
|
Vaak is de grens tussen het episodische geheugen en het semantische geheugen niet scherp te trekken:
|
Om al deze redenen is het waarschijnlijk beter om het onderscheid episodisch-semantisch te zien als een continuüm, waarbij sterk context gebonden herinneringen als episodisch gelden, en sterk contextonafhankelijke herinneringen als semantisch. |
|
Het niet-declaratief langetermijngeheugen
K L P |
-klassiek en operant conditioneren, -het leren van vaardigheden, en -priming.
Tussen die vormen van leren bestaan een aantal overeenkomsten. Zowel het conditioneren, vaardigheden leren, als priming zijn vrij inflexibel en specifiek. Conditioneren en vaardigheden leren, maar priming niet, lijken daarnaast vrij ongevoelig voor vergeten. Een belangrijke gemeenschappelijkheid is ook dat alle vormen van niet-declaratief LTG behouden lijken in het amnestische syndroom. |
|
Het prototype niet-declaratief geheugen bestaat uit vaardigheden, en wordt ook wel
|
procedureel geheugen genoemd.
Dit zijn motorische vaardigheden zoals fietsen, maar ook perceptuele vaardigheden, zoals gevoelig zijn voor bepaalde soorten stimuli, en cognitieve vaardigheden, zoals hoofdrekenen.
Deze vaardigheden zijn meestal gevormd na lange training. Wat precies geleerd is, kan meestal niet geverbaliseerd worden.
Een voorbeeld van een neuropsychologische test die het procedurele geheugen meet is de seriële reactietijdtaak (SRTT). In deze taak zien mensen steeds een van vier cues op het scherm, en moeten op de knop drukken die bij de cue hoort. |
|
Een voorbeeld van een neuropsychologische test die het procedurele geheugen meet is |
de seriële reactietijdtaak (SRTT).
In deze taak zien mensen steeds een van vier cues op het scherm, en moeten op de knop drukken die bij de cue hoort. |
|
Klassiek conditioneren is het leren generaliseren van een automatische reactie op een ongeconditioneerde stimulus, naar een neutrale stimulus (die dan de geconditioneerde stimulus wordt).
Reacties van angst, of juist van toe neiging, lijken vaak door processen van klassiek conditioneren tot stand te komen. Hierdoor is de emotie die bij een herinnering hoort soms vrijwel onafhankelijk van de bewust, declaratieve herinnering.
Operant conditioneren, ook wel instrumenteel conditioneren genoemd, bestaat uit |
het leren dat bepaald gedrag beloond wordt, en leren dat gedrag vaker te vertonen.
Priming is de neiging te herhalen wat net gedaan is (of, in het geval van negatieve priming, het juist niet herhalen daarvan). |
|
Priming is de neiging |
te herhalen wat net gedaan is (of, in het geval van negatieve priming, het juist niet herhalen daarvan). |
|
De tijdsschaal waarop de processen van priming plaatsvinden, varieert van seconden tot uren, met uitschieters tot weken voor sommige vormen van priming.
De vormen die het vaakst gebruikt worden in onderzoek zijn:
-R -S
|
-repetitiepriming en -semantische priming.
Repetitiepriming is het verschijnsel dat bij letterlijke herhaling van een stimulus mensen er sneller op reageren.
|
|
Geheugenstoornissen
Geheugenklachten
Dit heeft verscheidene oorzaken: |
Omgekeerd kunnen mensen met geobjectiveerde geheugenstoornissen soms geen of weinig klachten ervaren. |
|
Amnesie en het amnestisch syndroom
|
een zeer ernstige geheugenstoornis voor nieuw te leren informatie en kennis die al opgeslagen is in het geheugen, terwijl er een relatief behoud is van het werkgeheugen en de overige cognitieve en intellectuele mogelijkheden.
Anterograde amnesie is een stoornis in het bewust opslaan van informatie in het langetermijngeheugen, ofwel een onvermogen om nieuwe informatie te leren voor tijdsduren die het werkgeheugen overstijgen.
Retrograde amnesie is het verlies van herinneringen van voor hersenbeschadiging. |
|
Anterograde amnesie is |
een stoornis in het bewust opslaan van informatie in het langetermijngeheugen, ofwel een onvermogen om nieuwe informatie te leren voor tijdsduren die het werkgeheugen overstijgen.
Retrograde amnesie is het verlies van herinneringen van voor hersenbeschadiging. |
|
Retrograde amnesie is het verlies van herinneringen van |
voor hersenbeschadiging. |
|
Oorzaken van geheugenstoornissen
De meeste hiervan hebben een beschadiging van
|
de mediale temporale en/of diëncefale structuren gemeen.
Het korsakovsyndroom is in het kader van het amnestisch syndroom bijzonder door de onderliggende pathologie, veroorzaakt door een thiaminetekort, dat naast de geheugenstoornis ook allerlei andere cognitieve en gedragskenmerken tot gevolg heeft.
De Anterograde amnesie is bij korsakovpatiënten zeer ernstig, evenals de retrograde amnesie. Die laatste vertoont een graduele component: de temporele gradiënt. Hierbij zijn vooral recentere herinneringen aangedaan en blijven de oudste herinneringen het best bewaard. |
|
Het korsakovsyndroom is in het kader van het amnestisch syndroom bijzonder door de onderliggende pathologie, veroorzaakt door |
een thiaminetekort, dat naast de geheugenstoornis ook allerlei andere cognitieve en gedragskenmerken tot gevolg heeft.
De Anterograde amnesie is bij korsakovpatiënten zeer ernstig, evenals de retrograde amnesie. Die laatste vertoont een graduele component: de temporele gradiënt. Hierbij zijn vooral recentere herinneringen aangedaan en blijven de oudste herinneringen het best bewaard. |
|
De Anterograde amnesie is bij korsakovpatiënten zeer ernstig, evenals de retrograde amnesie. Die laatste vertoont een graduele component: |
de temporele gradiënt.
Hierbij zijn vooral recentere herinneringen aangedaan en blijven de oudste herinneringen het best bewaard. |
|
Patiënten met het korsakovsyndroom hebben meestal
|
weinig inzicht in hun stoornissen en lijken daardoor hun geheugenproblemen vaak niet op te merken.
De chronische geheugenstoornis door een herpes simplex encefalitis laat een grote overeenkomst zien met het korsakovsyndroom. |
|
De chronische geheugenstoornis door een herpes simplex encefalitis laat een grote overeenkomst zien met het korsakovsyndroom.
|
een geringere temporele gradiënt.
Zij vertonen vaak wel meer inzicht in de aard van hun stoornis. |
|
Een posttraumatische amnesie (PTA) verwijst naar |
een voorbijgaande periode waarin de patiënt gedesoriënteerd is in tijd, plaats en persoon.
De duur van deze periode is indicatief voor de ernst van het hersenletsel, cognitief herstel en de functionele outcome van de patiënt.
Een voorbijgaande amnesie is ook het centrale kenmerk van een transient global amnesie (TGA). Bij TGA is plots sprake van een amnestische periode, die enkele minuten tot uren kan duren. Ze zijn vaak verward, stellen herhaalt dezelfde vragen maar de persoonlijke identiteit blijft bewaard.
Er ligt geen traumatisch hersenletsel aan ten grondslag, maar is etiologisch divers. In een klein deel van de patiënten blijkt epilepsie onderliggend te zijn. In dat geval spreekt men van transient epileptic amnesia (TEA). |
|
Een voorbijgaande amnesie is ook het centrale kenmerk van een transient global amnesie (TGA). Bij TGA is plots sprake van |
een amnestische periode, die enkele minuten tot uren kan duren. Ze zijn vaak verward, stellen herhaalt dezelfde vragen maar de persoonlijke identiteit blijft bewaard.
Er ligt geen traumatisch hersenletsel aan ten grondslag, maar is etiologisch divers. In een klein deel van de patiënten blijkt epilepsie onderliggend te zijn. In dat geval spreekt men van transient epileptic amnesia (TEA). |
|
Specifieke stoornissen in het semantische geheugen treden met name op bij patiënten met dementie, maar ook bij herpes simplex encefalitis.
Patiënten met een semantische dementie hebben |
een progressief verlies van semantische kennis en betekenis, waardoor ze ernstige benoemingsproblemen en beperkingen in (woord)begrip vertonen.
Naast neurologische beelden kan ook een aantal psychiatrische aandoeningen tot geheugenstoornissen leiden. Het impliciete geheugen is over het algemeen relatief intact in amnestische patiënten. Bij andere neurologische aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson of Huntington, worden juist stoornissen in onderdelen van het impliciete geheugen vastgesteld. |
|
Naast neurologische beelden kan ook een aantal psychiatrische aandoeningen tot geheugenstoornissen leiden.
Het impliciete geheugen is over het algemeen relatief intact in amnestische patiënten. Bij andere neurologische aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson of Huntington, worden juist stoornissen in onderdelen van |
het impliciete geheugen vastgesteld. |
|
Psychogene amnesie
Aan een dergelijke psychogene amnesie (fugue) gaat veelal
|
een langdurige periode met een grote mate van stress en depressieve stemming vooraf.
Psychogene amnesie kan ook door een specifieke situatie ingeluid worden als die extreme emotionele arousal met zich mee brengt. De amygdala speelt een centrale rol bij de verwerking en expressie van emotionele gebeurtenissen en wordt tevens gereguleerd door de ventromediale prefrontale cortex. |
|
Psychogene amnesie (fugue) kan ook door een specifieke situatie ingeluid worden als die extreme emotionele arousal met zich mee brengt.
De amygdala |
speelt een centrale rol bij de verwerking en expressie van emotionele gebeurtenissen en wordt tevens gereguleerd door de ventromediale prefrontale cortex. |
|
Geheugen en het brein
• Werkgeheugen
|
Werkgeheugen
Episodisch geheugen
Niet-declaratief langetermijngeheugen |
|
Werkgeheugen |
dorsolaterale prefrontale schors. Ook posterieure gebieden betrokken bij het werkgeheugen. In deze sensorische gebieden zouden dan representaties actief blijven met behulp van de prefrontale cortex.
Episodisch geheugen
Niet-declaratief langetermijngeheugen |
|
Episodisch geheugen |
zo ongeveer het hele brein. Het opslaan van nieuwe herinneringen activeert meestal gebieden in de mediaal-temporale cortex, waarbij de precieze taak bepaalt welk deelgebied het meest geactiveerd wordt.
Niet-declaratief langetermijngeheugen |
|
Niet-declaratief langetermijngeheugen
Procedureel geheugen en conditioneren worden meestal gelinkt aan |
de basale ganglia en het cerebellum.
Een bijzondere vorm van conditioneren is dat van emotionele reactie zoals angst. Hiervoor lijken de amygdala verantwoordelijk. Priming geeft bijzonder patroon aan hersenactivatie: over het algemeen deactiveert priming het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de onderliggende processen. |
|
Een bijzondere vorm van conditioneren is dat van emotionele reactie zoals |
angst.
Hiervoor lijkt de amygdala verantwoordelijk.
Priming geeft bijzonder patroon aan hersenactivatie: over het algemeen deactiveert priming het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de onderliggende processen. |
|
Priming geeft bijzonder patroon aan hersenactivatie: |
over het algemeen deactiveert priming het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de onderliggende processen. |